Tijdshorizonten in macro-economie: de korte en lange termijn

De moderne macro-economische theorie, niet zonder kritiek, is verdeeld in twee groepen afhankelijk van de tijdshorizon: de korte en lange termijn. Op de lange termijn domineert de klassieke theorie, die ervan uitgaat dat de klassieke dichotomie geldt, oftewel dat nominale variabelen geen invloed hebben op reële variabelen en dat prijzen flexibel zijn. Op de korte termijn wordt aangenomen dat de klassieke dichotomie niet geldt en dat prijzen star zijn, met als doel theorieën te ontwikkelen die economische fluctuaties verklaren.

Macroeconomie op lange termijn

In de macro-economische theorie van de lange termijn wordt meestal aangenomen dat de klassieke dichotomie geldt, oftewel dat er een scheiding is tussen nominale en reële variabelen. Hierdoor geldt de monetaire neutraliteit op lange termijn, wat betekent dat de geldhoeveelheid geen invloed heeft op de reële variabelen. Bovendien wordt in de lange termijn theorie aangenomen dat prijzen flexibel zijn, dat wil zeggen dat prijzen zich aanpassen aan veranderingen in vraag en aanbod zodat markten hun evenwicht bereiken, omdat prijsstarheid die op korte termijn optreedt op lange termijn wordt overwonnen.

Macroeconomie op lange termijn richt zich op het verklaren van trends in variabelen op lange termijn, zoals het gedrag van het reële BBP of de inzet van productiefactoren.

Macroeconomie op korte termijn

In de macro-economische theorie van de korte termijn wordt meestal aangenomen dat prijzen star zijn, wat betekent dat prijzen moeite hebben om zich aan te passen, en dus heeft de markt moeite om zijn evenwicht te bereiken. Bovendien wordt op korte termijn meestal aangenomen dat de klassieke dichotomie niet geldt, oftewel dat nominale variabelen invloed kunnen hebben op reële variabelen. Hierdoor geldt de monetaire neutraliteit niet, wat betekent dat de geldhoeveelheid invloed kan hebben op reële variabelen zoals productie en werkloosheid.

De variabelen op korte termijn wijken af van hun trends op lange termijn. Macroeconomie op korte termijn probeert deze afwijkingen te verklaren met behulp van verschillende economische modellen. Deze modellen impliceren meestal dat de klassieke dichotomie niet geschikt is op korte termijn, waardoor nominale en reële variabelen met elkaar verbonden zijn en veranderingen in de geldhoeveelheid het reële BBP tijdelijk buiten zijn lange termijntrend kunnen duwen. Op lange termijn beïnvloeden veranderingen in de geldhoeveelheid echter de prijzen en nominale variabelen, maar niet de reële variabelen.

Op korte termijn, door af te zien van de klassieke dichotomie en de monetaire neutraliteit, moeten modellen worden ontwikkeld die zich richten op het verklaren van hoe nominale en reële variabelen met elkaar omgaan. Modellen die kortetermijnfluctuaties of afwijkingen van de lange termijntrend proberen te verklaren, richten zich op de productie van de economie en het gemiddelde prijsniveau. Aangezien productie een reële variabele is en het prijsniveau een nominale variabele, wordt de veronderstelling verlaten dat nominale en reële variabelen afzonderlijk kunnen worden bestudeerd.

Verschillen tussen korte en lange termijn

Het belangrijkste verschil tussen de macro-economische theorie van de korte en lange termijn is het gedrag van de prijzen. Op lange termijn zijn prijzen flexibel en kunnen ze reageren op veranderingen in vraag en aanbod. Daarentegen zijn op korte termijn veel prijzen star en vastgelegd op een bepaald niveau. Vanwege dit verschillende prijsengedrag op korte en lange termijn hebben economische gebeurtenissen en beleid verschillende effecten, afhankelijk van de geanalyseerde tijdshorizon.

Op korte termijn worden schommelingen in productie veroorzaakt door veranderingen in de vraag, en wordt aangenomen dat bedrijven bereid zijn om zoveel te leveren als gevraagd wordt. Met andere woorden, beperkingen aan het aanbod worden vaak genegeerd. Op lange termijn worden andere onderwerpen besproken, zoals het onderwijssysteem, spaarratio's en de rol van de overheid.

Een toename van de geldhoeveelheid door de centrale bank, volgens het klassieke model waar de klassieke dichotomie en monetaire neutraliteit gelden, veroorzaakt geen schommelingen in productie of werkgelegenheid. Echter, op korte termijn reageren veel prijzen niet op de toename van de geldhoeveelheid. Deze prijsstarheid impliceert dat de impact op korte termijn niet dezelfde is als op lange termijn.

Een model dat economische fluctuaties wil verklaren, moet rekening houden met deze prijsstarheid op korte termijn. Het falen van prijzen om zich onmiddellijk aan te passen aan veranderingen in de geldhoeveelheid impliceert dat op korte termijn reële variabelen zoals productie en werkgelegenheid een deel van de aanpassing op zich kunnen nemen.

Conclusie

Samenvattend: op korte termijn zijn prijzen star en geldt de klassieke dichotomie niet. Nominale variabelen kunnen invloed hebben op reële variabelen en de economie kan afwijken van de trend die door langetermijnmodellen wordt voorspeld. Daarentegen zijn prijzen op lange termijn flexibel en geldt de klassieke dichotomie, en volgt de economie een langetermijntrend die wordt verklaard door deze modellen.

Let op: er is geen specifieke tijdsperiode vastgesteld voor korte en lange termijn. Er bestaat geen standaard voor elke tijdshorizon, maar als algemene regel wordt de korte termijn vaak gebruikt voor veranderingen van jaar tot jaar of korter, en de lange termijn voor veranderingen over decennia. Ook wordt vaak de middellange termijn genoemd om te verklaren hoe de economie overgaat van korte naar lange termijn.